Redactie | 26 Januari 2018Paradiso
Een zeer imposante mahoniehouten kast werd in de jaren 60 door mijn ouders op de veiling gekocht. Ze noemen het De Kerkkast. Hij komt uit de Vrije Gemeente is gemaakt voor opslag van bijbels. De vormgeving en het houtsnijwerk stemmen overeen met het gebouw waarvoor hij in de 19e eeuw was ontworpen: dat wat wij nu als Paradiso kennen. Daar mocht ik als jonge tiener niet heen: zou er volgens mijn ouders verslaafd uitkomen.
Een paar jaar later, september ‘77, betrad ik voor het eerst dit jongerencentrum om een concert van Mink de Ville en Herman Brood & his Wild Romance bij te wonen. Ik kwam er ongeschonden vandaan maar wel voorgoed verslaafd: aan Paradiso. Sindsdien heb ik er talloze concerten, feesten, festivals en manifestaties bijgewoond en, na mijn voordracht op een poëzieavond in maart ‘79, heb ik er, voor zover ik het kon terugvinden, minstens 36 keer opgetreden maar waarschijnlijk eerder richting 50. Paradiso is het de zaal waar ik het vaakst sta.
Het is middag, de stoep pas geveegd van de vorige nacht, ik ruik de geur van posterlijm en loop langs de nog natte affiches op de gevel. Lees in het voorbijgaan de namen van komende acts en zie waarvoor ik er zelf moet zijn. Bij de artiesteningang prikkelt een zweem lysol die na een paar stappen verder binnen verdrongen wordt door het parfum van decennia’s feest. Een warm welkom aan de balie, een polsbandje, hand vol consumptiemunten en de sleutel van een kleedkamer: `je kent de weg’.
De trap af de kelder in waar voor langere mensen langs het plafond rode stootkussens tegen de booggewelven zijn geplaatst. Ik loop over de gekleurde geleidingslijn als zovelen, al dan niet beneveld, naar de kleedkamers. Mijn naam staat op de deur van de mijne. Het is een raamloze huiskamer met leren bankstel, de koelkast vol drank en een tafel met fruit en anders snacks. Ik knip de lampjes rond de spiegel aan. Ben weer thuis.
Een zachte tred op de gang, een klopje op de deur, de kleedkamerverzorger legt een stapel handdoeken neer en vraagt: `heb je nog iets nodig?’ `Neeh’, zeg ik al in gedachten bij mijn optreden. `Straks komt er eten en er zijn alvast broodjes aan de artiestenbar.’ Ik pak mijn tas weer op - daar zit mijn houvast in: mijn werk en toebehoren- loop de kelder door. Hier heeft de posterman, graficus Martin Kaye van ’72 tot ’83 zijn wereldberoemde lettertypes en drukwerk gemaakt. Nu is het desgewenst een extra zaal. Boven mij hoor ik het ratelen van flight cases en gehengst van riggers met podiumsteigerpijp.
Of ik nu in de Kelder, de Kleine Zaal of de Grote Zaal sta, de kleedkamer is mijn domein en opmaat naar het podium. Ik orden hier mijn teksten, rommel met vellen uit mijn boekentas en maak een speellijstje. Opperste concentratie - de show en verder nergens aan denken – pomp mij op, zet mij aan de spiegel en breng make-up aan, - hier schminkten zich velen voor mij: wij zijn clowns, gladiatoren in dienst van het publiek en ons werk.
Weer een klop en de deur opent voor een gezicht dat mij vraagt: `Kom je even een microfoontest doen’. Een arm nodigt mij met een wijzend gebaar de bekende weg. `Ik ga via de zaal’, een gewoonte vooraf, als het niet hoeft niet al de grote opgang te maken. Via het kantoor waar nog hard wordt gewerkt aan telefoon, apparaten en in papieren, betreed ik het rozetvormige tegelpatroon van de hal. Meteen volgen de kriebels: dit is onmiskenbaar Paradiso: heilige grond. Het laatste daglicht valt door glas-in-lood gefilterd in kleuren op de vloer.
`Check, check’ klinkt het in de lege zaal waar instrumentenkratten verspreid staan, het barpersoneel met glasgerinkel de bar inricht, zwart geklede technici bedachtzaam lopen en het effect van licht en geluid controleren. Ik klim vanaf de zijkant het podium op. `De- ze - zaal - is – ge- bouwd - voor – ac- cous- ti-sche- spre-kers’ zeg ik luid en langzaam vanaf de plaats van het voormalig altaar. `Zou het niet doen’ antwoord de geluidsman `wil je een headsetje of handheld? `Standaard graag, daar kan ik iets mee doen, me aan vasthouden en dat voelt rock ’n roll. Ik citeer een paar strofen uit gedichten: luid, fluisterend, op normaal volume… Een `plop’ en `pieeep’ klinkt door de speakers gevolgd door een menselijk `sorry’. Met deze mensen werk ik. Zij brengen de show tot een goed geheel samen met de artiest, spreker in dit geval. `Als het straks vol is, klinkt het anders.’ `Weet ik.’ Bemoedigende knikjes. `Zet ‘ m op straks.’ `Geef ze er van langs.’ `Je kan het.’ Mijn soundcheck zit erop.
Deze stap is genomen, nu begint het wachten. Weer naar de kleedkamer. Eet geen hap, poets wel m’n tanden, zit op de bank, kijk mijn teksten na. Verstilt groei ik in het kamertje tot podium formaat, ijsbeer om adrenaline op te wekken, gymnastiek wat, check in de spiegel of alles goed zit. Boven mij klinkt aanzwellend gestommel: de zaal loopt vol. Wachten, bewust ademhalen, strekken, zitten, water drinken, opstaan, op en neer lopen als in een cel. En juist terwijl ik net mijn existentie heb teruggebracht tot één plek klinkt de klop: `nog 5 minuten’. Op de gang krijg ik een bemoedigend duwtje van de stagemanager `Ja nu, ga!’ Voor de leeuwen. Het steile trappetje op. Graffiti van eerdere acts en een enkele wilde tagger die tot in deze catacomben is doorgedrongen. De arena in- voor het veelkoppige monster- het publiek dat loert in het donker. Van alle kanten bekeken, stap ik door`… twee, drie…`Goedenavond Paradiso!’ Voorbarig applaus en wat gejuich klink, iemand roept mijn naam. Ze zijn er. Het spits is eraf. Mijn set komt als een orakel over mijn lippen. Bezwering van het publiek. Contact tot achterin op het 2e balkon. Zweet druipt over mijn gezicht, sijpelt langs mijn ruggengraat, tussen mijn borsten door, uit mijn navel. In het spotlicht wordt ook spreken topsport.
Dit is groter dan ikzelf. Door de kracht die het publiek geeft, ontstaat iets sacraals. En toch blijf ik mens.`Alleen aan God de eer,’ staat op de muur achter mij, `Soli Deo Gloria’. Het applaus, de afscheidsgroet, na een paar stappen aaien de zwarte gordijnen mij. In trance daal ik de trap af.
Ik plof neer op de kleedkamerbank: uitgewrongen, alles gegeven, leeg, ineens trillend. Nu weer gewoon mens worden.
Een klop: de backstagemedewerker met opgestoken duimen: `Je was goeed!’ `Dank, je wel.’ `Er is hier een fotograaf…’ `Laat maar binnen.’
Mijn gezicht glimt van het zweet, heeft niet die artiestenlach die ik mij inbeeld maar een woeste overwinnaarsblik: ik heb het weer geflikt.
Dank je Paradiso, voor deze leerschool van wereldformaat, de planken waarop je mij hebt groot gemaakt.
Diana Ozon 20-11-11 Tuschinski
Zie ook Amsterdam Museum 50 Jaar Paradiso